Ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als gevolg van het gebruik van biociden

Afbeelding
biocide
Als gevolg van de COVID-19 gezondheidscrisis is het gebruik van hand- en oppervlaktedesinfectiemiddelen in de gezondheidszorg toegenomen en is het gebruik ervan bij het grote publiek wijdverbreid geraakt. Het grootschalige gebruik van deze biociden vereist dat bijzondere aandacht wordt besteed aan resistentieverschijnselen. Het Instituut de Duve heeft een literatuurstudie uitgevoerd op initiatief van de Dienst Biociden van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

In het verslag wordt een overzicht gegeven van het tot dusver verrichte wetenschappelijk onderzoek naar de rol van biociden van producttype 1 (menselijke hygiëne) en 2 (ontsmettingsmiddelen en algiciden die niet bestemd zijn voor directe toepassing op mens of dier) bij de ontwikkeling van een dergelijke resistentie. In sommige gevallen leidt resistentie tegen een biocide ook tot resistentie tegen een antibioticum of een ander biocide, een verschijnsel dat kruisresistentie wordt genoemd. In het verslag wordt ook aandacht besteed aan de belangrijkste werkzame stoffen in ontsmettingsmiddelen die in de EU zijn toegelaten. Dit zijn alcoholen, verbindingen op basis van aldehyden, waterstofperoxide, perazijnzuur, chloorhexidine, quaternaire ammoniumverbindingen, chloor afbrekende verbindingen en zwakke organische zuren. De auteurs stelden vast dat biociden wel degelijk een rol spelen bij de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie. De meest problematische werkzame stoffen zijn chloorhexidine en quaternaire ammoniumverbindingen. Resistentie tegen deze ontsmetting actieve stoffen kan ook leiden tot kruisresistentie tegen bepaalde antibiotica, zoals tetracycline, vancomycine, chlooramfenicol, ciprofloxacine, imipenem en colistine.

De volledige literatuurstudie is beschikbaar op de website van de FOD Volksgezondheid.